Pierre Alechinsky
Pierre Alechinsky (Brussel, 19 oktober 1927) is een Belgisch kunstschilder en grafisch kunstenaar.
Alechinsky volgde van 1944 tot 1948 een opleiding in de toegepaste grafische kunsten, (boek)illustratie, typografie en fotografie aan de École nationale supérieure des arts visuels (ENSAV), voorheen de Ecole nationale supérieure d'Architecture et des Arts décoratifs (ENSAAD - la Cambre) (Ter Kameren) te Brussel.
In 1949 sloot hij zich aan bij de Cobragroep. Samen met Christian Dotremont vormde Alechinsky de drijvende kracht achter de Belgische afdeling van Cobra. Samen met de beeldhouwers Olivier Strebelle en Reinhoud was hij ook de organisator van het gemeenschapshuis 'Les ateliers du Marais', dat een trefpunt was voor vele Cobra-kunstenaars. Hij nam deel aan de beide Cobratentoonstellingen, in 1949 en 1951.
De laatste, gehouden in Luik, werd zelfs door Alechinsky georganiseerd. Hij hield zich in deze periode echter dusdanig bezig met de organisatie van allerlei Cobra-evenementen en met de redactie van het tijdschrift van de Cobrabeweging, dat hij zelf zeer weinig produceerde. Zijn productie kwam pas goed op gang na het uiteenvallen van Cobra.
In 1951 vertrok Alechinsky naar Parijs om er bij Stanley William Hayter in het 'Atelier 17' de graveerkunst en druktechnieken te bestuderen. Vanaf 1951 helde zijn werk over naar het expressionisme, waar het daarvoor vooral beïnvloed was geweest door het surrealisme. In Parijs maakt hij kennis met kunstenaars als Alberto Giacometti en Bram van Velde.
Tijdens de eerste helft van de jaren 50 werd zijn werk steeds vrijer en kan men abstracte aanzetten in de belijning zien.
In 1954 kwam Alechinsky in contact met de Chinese schilderkunst via de Chinese schilder Walasse Ting, die zijn werk sterk zou beïnvloeden. Naast de Chinese invloed had de Japanse kunst een belangrijke invloed. Daarnaast begon hij ook een interesse te vertonen voor oosterse kalligrafie. Hij begon te schilderen op grote papieren vellen die op de grond lagen.
In 1963 verhuisde hij zijn atelier naar Bougival, dicht bij Parijs, waar André Breton hem kwam bezoeken. In 1965 nam hij deel aan de laatste grote surrealistische tentoonstelling L'Ecart Absolu te Parijs in de galerie de l'Oeil.
Alechinsky combineert meerdere technieken in zijn werk. Zo combineert hij aquarel en schetsen. Zijn werk werd in de tweede helft van de jaren 50 trouwens meer bewogen. Hij bracht zijn verf ook steeds dikker op het doek aan. Zijn doeken werden bedekt met massa's verf in groene, blauwe, witte en grijze tinten. Zo bereikt zijn werk in de laten jaren 50 een grotere vrijheid (zowel in vorm als in kleur) en verschijnen er ook fabelwezens in zijn werken.
In de jaren zestig wordt de invloed van de oosterse kalligrafie duidelijk in zijn werk. In 1965 schakelt hij over van olieverf- op acrylschildering, in combinatie met papier dat hij nadien maroufleert op doek.
Met zijn eerste acrylschilderij, Central Park, nam hij trouwens deel aan de laatste tentoonstelling van de surrealisten. Vanaf dat ogenblik introduceert hij ook de voor hem typische 'getekende lijsten': reeksen tekeningen die rondom het centrale werk aangebracht worden alsof het gaat om een stripverhaal met in het midden, als voorpagina, de kern, het onderwerp. In sommige werken wordt die omlijsting zelfs belangrijker dan de titelpagina. Een aantal van zijn werken heeft zelfs geen titelpagina meer: het zijn collages van tientallen tekeningen.
Merkwaardig is ook - vanaf de late jaren 80 - de introductie van riooldeksels in zijn werk. Gewapend met papier trekt hij de straat op en maakt een 'doordruk' van het deksel (zoals we als kind een muntstuk op papier doordrukten met een potlood), waarrond hij verder speelt en improviseert.
In 1955 en 1959 neemt hij deel aan Documenta 1 en 2 te Kassel, in 1956 worden zes van zijn schilderijen vertoond op de Biënnale van Venetië, samen met die van Jacques Villon en Bernard Buffet.
In 1963 werkt hij samen met Joan Miró en Raoul Ubac aan de realisatie van de Fondation Maeght in Saint-Paul-de-Vence en ontwerpt hij een muurmozaïek voor de ingang.
Alechinsky volgde van 1944 tot 1948 een opleiding in de toegepaste grafische kunsten, (boek)illustratie, typografie en fotografie aan de École nationale supérieure des arts visuels (ENSAV), voorheen de Ecole nationale supérieure d'Architecture et des Arts décoratifs (ENSAAD - la Cambre) (Ter Kameren) te Brussel.
In 1949 sloot hij zich aan bij de Cobragroep. Samen met Christian Dotremont vormde Alechinsky de drijvende kracht achter de Belgische afdeling van Cobra. Samen met de beeldhouwers Olivier Strebelle en Reinhoud was hij ook de organisator van het gemeenschapshuis 'Les ateliers du Marais', dat een trefpunt was voor vele Cobra-kunstenaars. Hij nam deel aan de beide Cobratentoonstellingen, in 1949 en 1951.
De laatste, gehouden in Luik, werd zelfs door Alechinsky georganiseerd. Hij hield zich in deze periode echter dusdanig bezig met de organisatie van allerlei Cobra-evenementen en met de redactie van het tijdschrift van de Cobrabeweging, dat hij zelf zeer weinig produceerde. Zijn productie kwam pas goed op gang na het uiteenvallen van Cobra.
In 1951 vertrok Alechinsky naar Parijs om er bij Stanley William Hayter in het 'Atelier 17' de graveerkunst en druktechnieken te bestuderen. Vanaf 1951 helde zijn werk over naar het expressionisme, waar het daarvoor vooral beïnvloed was geweest door het surrealisme. In Parijs maakt hij kennis met kunstenaars als Alberto Giacometti en Bram van Velde.
Tijdens de eerste helft van de jaren 50 werd zijn werk steeds vrijer en kan men abstracte aanzetten in de belijning zien.
In 1954 kwam Alechinsky in contact met de Chinese schilderkunst via de Chinese schilder Walasse Ting, die zijn werk sterk zou beïnvloeden. Naast de Chinese invloed had de Japanse kunst een belangrijke invloed. Daarnaast begon hij ook een interesse te vertonen voor oosterse kalligrafie. Hij begon te schilderen op grote papieren vellen die op de grond lagen.
In 1963 verhuisde hij zijn atelier naar Bougival, dicht bij Parijs, waar André Breton hem kwam bezoeken. In 1965 nam hij deel aan de laatste grote surrealistische tentoonstelling L'Ecart Absolu te Parijs in de galerie de l'Oeil.
Alechinsky combineert meerdere technieken in zijn werk. Zo combineert hij aquarel en schetsen. Zijn werk werd in de tweede helft van de jaren 50 trouwens meer bewogen. Hij bracht zijn verf ook steeds dikker op het doek aan. Zijn doeken werden bedekt met massa's verf in groene, blauwe, witte en grijze tinten. Zo bereikt zijn werk in de laten jaren 50 een grotere vrijheid (zowel in vorm als in kleur) en verschijnen er ook fabelwezens in zijn werken.
In de jaren zestig wordt de invloed van de oosterse kalligrafie duidelijk in zijn werk. In 1965 schakelt hij over van olieverf- op acrylschildering, in combinatie met papier dat hij nadien maroufleert op doek.
Met zijn eerste acrylschilderij, Central Park, nam hij trouwens deel aan de laatste tentoonstelling van de surrealisten. Vanaf dat ogenblik introduceert hij ook de voor hem typische 'getekende lijsten': reeksen tekeningen die rondom het centrale werk aangebracht worden alsof het gaat om een stripverhaal met in het midden, als voorpagina, de kern, het onderwerp. In sommige werken wordt die omlijsting zelfs belangrijker dan de titelpagina. Een aantal van zijn werken heeft zelfs geen titelpagina meer: het zijn collages van tientallen tekeningen.
Merkwaardig is ook - vanaf de late jaren 80 - de introductie van riooldeksels in zijn werk. Gewapend met papier trekt hij de straat op en maakt een 'doordruk' van het deksel (zoals we als kind een muntstuk op papier doordrukten met een potlood), waarrond hij verder speelt en improviseert.
In 1955 en 1959 neemt hij deel aan Documenta 1 en 2 te Kassel, in 1956 worden zes van zijn schilderijen vertoond op de Biënnale van Venetië, samen met die van Jacques Villon en Bernard Buffet.
In 1963 werkt hij samen met Joan Miró en Raoul Ubac aan de realisatie van de Fondation Maeght in Saint-Paul-de-Vence en ontwerpt hij een muurmozaïek voor de ingang.